Nan Groot Antink zoekt in haar werk naar intensiteit en concentratie. Zij probeert een zo zuiver mogelijk beeld te scheppen waardoor de blik van de beschouwer wordt vertraagd en de ervaring van het kijken wordt geïntensiveerd. In aansluiting op de traditie van de minimale schilderkunst zocht zij naar een andere manier van schilderen en kwam uit bij het gebruik van natuurlijke verfstoffen. Die maakt zij zelf uit plantaardige en andere natuurlijke grondstoffen, een ambachtelijke en experimentele manier van werken die haar voortdurend uitdaagt, en die haar dwingt om kleur als een gegeven te accepteren. In haar werk onderzoekt zij zo het spanningsveld tussen de objectiviteit van kleur - de kleur zoals deze tevoorschijn komt uit de materie - en de esthetische subjectiviteit ervan - de wisselwerking die kleuren met elkaar aangaan wanneer deze naast, of soms over elkaar, geplaatst worden.
Bij Groot Antink zijn verf (in de twee verschillende betekenissen die in het Engels als dye en paint tot uitdrukking komen) en handeling (verven en schilderen) de beeldbepalende elementen. Haar monochrome doek worden geverfd in plaats van geschilderd: de vezels van het doek nemen de plantaardige verf volledig op. Zo komt kleur in een van haar meest pure vormen tevoorschijn en verdwijnt het onderscheid tussen beeld en drager.
Naast enkele monochromen is in de expositie Wit bij Witteveen#8 een installatie te zien van zogeheten ‘steeping pots’: glazen potten gevuld met water, verfplanten en katoenen stof die geleidelijk aan de verf aan de planten onttrekt en in zich opneemt.
Nan Groot Antink
1954
Boxtel